donderdag 3 maart 2016

De architectuur van het klooster

Woensdag 2 maart 2016 
Lezing van Kees van der Ploeg over kloosterarchitectuurgeschiedenis
















Van betekenis voor de pelgrim
Kloosters en broederschappen waren voor de pelgrim in vroegere tijden van grote betekenis: ze fungeerden onder andere als opvangvoorziening, als plek om op verhaal te komen, en als oord van zorg. Heden ten dage is hun aantal ver in de minderheid, vergeleken met de veel andere opvang- en overnachtingsmogelijkheden.
Zichtbaarheid en invloed van kloosterordes en broederschappen – in Spanje zijn ze er nog – zijn ontegenzeglijk minder geworden. Niettemin blijft hun aantrekkingskracht groot, vanwege hun historische betekenis, hun soms imposante gebouwen, en ook vanwege hun hedendaagse vormen van bezinning en spiritualiteit, in veel gevallen gebaseerd op een moderne interpretatie van de 'Regel van Benedictus'.

Kloosters, broederschappen en gastvrijheid in 5 lezingen
De 'Werkgroep Geschiedenis en Cultuur' van ons Nederlands (pelgrims)Genootschap van Sint Jacob organiseert in het eerste kwartaal van dit kalenderjaar een vijftal lezingen, waarin eminente sprekers hun licht laten schijnen over de betekenis van kloosters, van broederschappen en over het thema gastvrijheid, zowel in vroegere als in huidige tijden.
Het thema van deze lezingenserie is 'Kloosters, broederschappen en gastvrijheid', met als subthema 'Hun betekenis voor de pelgrim'. Deze lezingen worden aangeboden bij Institutio Cervantes te Utrecht.

Lezing 4 van architectuurhistoricus Kees van der Ploeg
Vanavond wonen Henk Kroes en ik uit hoofde van onze bestuursfunctie van Stifting Nijkleaster te Jorwert de vierde lezing bij, verzorgd door de historicus Kees van der Ploeg.
Kees van der Ploeg is als universitair docent Architectuurgeschiedenis verbonden aan de universiteiten van Groningen en Nijmegen. Zijn wetenschappelijk onderzoek richt zich op de kunst en architectuur van de Middeleeuwen. Hij is één van de auteurs van het boek 'De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden'.
De titel van zijn avondlezing is: 'De architectuur van het klooster'.
Veel van de aanwezigen - leden van het pelgrimsgenootschap van Sint Jacob - hebben al pelgrim de focus vooral (gehad) op de kloosters langs de pelgrimsroute van Nederland naar het Spaanse Santiago de Compostela. Tevergeefs wachten we de hele avond op de illustraties van kerken en kloosters langs het pelgrimspad naar en door Spanje. Daarentegen worden we getrakteerd op veel afbeeldingen van Italiaanse kerken en kloosters, waarmee óók het verhaal van de (veranderende) kloosterarchitectuur kan worden geïllustreerd.

Diversiteit in kloosterarchitectuur
Kees van der Ploeg gaat vanavond in op de architectuur van het klooster. Vóór de pauze behandelt hij vooral de oudere kloosterordes, en na de pauze staan kloosterordes van meer recente eeuwen centraal.
Naar gelang de religieuze en spirituele opvatting van de kloosterorde zijn er verschillen en overeenkomsten in de kloosterarchitectuur aan te wijzen.
In de twaalfde eeuw ontwikkelen de Cisterciënzers een eigen variant van het klooster, vaak direct herkenbaar aan de bijna mathematische aanleg.
De kloostercomplexen van de bedelorden zijn meestal compacter van opzet, omdat ze gewoonlijk in dicht bebouwde steden stonden/staan.
In de Renaissance mag vervolgens de uiterlijke vorm sterk veranderen; de opzet van het klooster blijft zoals voorheen. Zelfs in overdadig gedecoreerde kloosters uit de periode van de Barok - de periode waarin de abten soms een bijna vorstelijke levenswijze aannamen - blijft de oorspronkelijke kern van de kloosterarchitectuur altijd zichtbaar.

Oorsprong van het klooster
De oorsprong van het kloosterleven ligt in de christelijke Oudheid, maar we mogen niet stellen dat het kloosterleven van meet af aan een christelijk verschijnsel is. Kluizenaars trokken zich terug uit de samenleving om zich af te zonderen buiten de gemeenschap. Aanvankelijk waren het alleen de mannen, maar vanaf het jaar 700 na Christus zie je dat ook vrouwen een dergelijk kluizenaarsbestaan verkiezen.
Nu mag het dan zo zijn dat men zich als kluizenaar individueel, en later ook in groepen terugtrok uit de samenleving, dat betekende niet dat deze kloosterlingen zich geheel konden onttrekken aan de samenleving, want de wereld wist het klooster wel degelijk te vinden, en zocht de daar afgezonderden op.

Opkomst van de kloosterarchitectuur
In de gemeenschap van monniken streefde men een zo groot mogelijke zelfstandigheid na. De gemeenschap probeerde zoveel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Rondom een vaste kern van kerk, kloostergang, kapittelzaal, refter en dormitorium wordt een wisselende reeks nutsvoorzieningen ingericht, zoals boerderijen en werkplaatsen.
Toen het kloosterleven een eigen gezicht kreeg, vond ook de architectonische formulering van het kloosterbestaan plaats. Dat kreeg pas duidelijk vorm in de Middeleeuwen.
De afzondering van de wereld door de toenmalige monniken moet niet zozeer worden beschouwd als een vorm van religieuze zelfverheffing, maar veel meer als een bijzondere vorm van dienstbaarheid aan de mens in de wereld, in de vorm van lofprijzing en gebed. De kloosteractiviteiten werden door het ommuren van die kloosterbezigheden beveiligd. Het klooster kreeg vorm in hout en steen. Het begin en de doorstart van de kloosterarchitectuur wordt daarin zichtbaar.

Karolingische kloosterarchitectuur van de Benedictijnen
Het was met name Benedictus van Nursia die de basis legde voor het kloosterleven in de Latijnse wereld. In de naar hem genoemde Benedictijnse kloosterorde staan bidden en werken (ora et labora) centraal. Dat betekende natuurlijk ook iets voor de vormgeving van de kloosters. Met alle voorzieningen van kloosters vormden vooral de grotere kloosters bijna een stad in het klein.
De kloosters waren in die tijd ook al de centrumplaatsen van cultuur. Kloosters waren de enige plaatsen van wetenschap en onderwijs, maar uiteindelijk bleef het gebed en ascese (de sobere, strenge levenshouding) primair.
Kloosterkerken kenden meerdere altaren, enerzijds om alle priesters in de gelegenheid te kunnen stellen om dagelijks de mis te lezen, en anderzijds om het uitdijende aantal relieken in de kloosterkerk een eigen plaats te geven.
De oudere monumentale sculpturen in kerken waren niet van steen, maar van gips gemaakt. Deze gipsbeelden waren nogal kwetsbaar, met als gevolg dat er van die gipsbeelden niet veel resteren.
In de Karolingische kloosterarchitectuur zie je nog dat de Germanen hun eigen kloosterarchitectuur combineerden met de architectuur-elementen van de Romeinen.
In Fryslân kennen we onder andere de Benedictijner kloosters Foswert in Ferwert en Smelna in Smalle Ee.

Cisterciënzer kloosterarchitectuur
Vervolgens bespreekt Kees van der Ploeg de klooster-architectuur van de Cisterciënzers, een kloosterorde die mede ontstond als een reactie op de Benedictijner kloosters, met Bernard van Clairvaux als één van de toonaangevende geestelijken. In deze kloosters vind je niet het aanvankelijk gebruikelijke pleisterwerk, maar toch zijn de kloosters technisch goed verzorgd, met hun herkenbaar mathematische patronen.
In deze kloosters maakte men onderscheid tussen monniken met of zonder priesterwijding, dus enerzijds de priesters, en anderzijds de lekenbroeders en de kerkgangers. In hun kloosterkerken tref je het doksaal aan, de afscheiding dwars door de kerk, waarmee de lekenbroeders werden afgescheiden van de priesters. Niet alleen in de kloosterkerk, maar ook in de eetzaal (de refter) werd die scheiding aangehouden. In de kloosterarchitectuur van de Benedictijner kloosters is die scheiding van priesters en lekenbroeders duidelijk zichtbaar. Ook in de aankleding was die scheiding zichtbaar, want de ongeletterde lekenbroeders en de andere kerkgangers werden getrakteerd op afbeeldingen (van heiligen en bijbeltaferelen), maar in het deel waar de priesters verbleven, ontbraken die beelden, want - zo werd gedacht - de priesters kunnen immers wel (bijbel)lezen.
In Fryslân kennen we onder andere de Cisterciënzer kloosters Klaarkamp bij Rinsumageest (gesticht vanuit Clairvaux) en Bloemkamp in Hartwert.

De Norbertijnen
Een andere kloosterorde is die van de Norbertijnen, die vooral werden aangetroffen in de noordelijke kustgebieden van Duitsland en Nederland.
In Fryslân kennen we onder andere de Norbertijner kloosters Mariëngaarde bij Hallum, Bartlehiem aan de Dokkumer Ee en Westerwird tussen Bears en Jorwert.
De Norbertijnen hielden zich vooral ook bezig met het opwerpen van dijken, de drooglegging met kanalen en sluizen, en met de ontginning van het land. De toenmalige vorsten schonken grote gebieden land aan deze kloosters, in de wetenschap dat zij zich dan wel bezig zouden houden met bovenstaande landwerkzaamheden, en deze vorsten bedongen als tegenprestatie voor hun schenking dan dat zij - eenmaal gestorven - zouden worden begraven in hun kloosterkerken.

Bedelordes
Later gaan de leken een steeds belangrijker functie vervullen in het kloosterleven, vooral in de stedelijke kloosters.
De zogenoemde bedelordes vormden de disciplinering van de toen heersende ordes. Bedelordes mochten officieel geen bezit hebben. Zo zie je bijvoorbeeld in Italië dat de bedelordekerken doorgaans eigendom zijn van de stad. De bedelordes legden zich toe op de leken; zij bedienden hen dan ook. In hun kerken zie je veelal aan de ene kant van de kerk een beeld van Maria, en aan de andere kant een beeld van Franciscus van Assisi, Voor de leken, kerkgangers die de kerk bezochten, was de boodschap daarmee duidelijk: hier gaat het om, lieve mensen: wijs op Jezus, genade, dienstbaarheid, armoede, geweldloosheid en vrede,
Naast de Dominicanen kennen we ook de kloosters van de Franciscanen. De Franciscanen stonden ten dienste van de lokale gemeenschap. Zielszorg was voor hen één van de belangrijkste taken.
In Fryslân kenden we kloosters van de Franciscanen (de Minderbroeders) in Bolsward en in Leeuwarden.

Geen opmerkingen: