woensdag 18 november 2015

Onderwijsheid

Woensdag 18 november 2015
Cover van 'Onderwijsheid'

Het boek van de meester voor de vader
Op Vaderdag 2015 kwamen onze kinderen met een goed boek aanzetten, met het boek ‘Onderwijsheid’, geschreven door Kees Boele, dat recent (2015) werd gepubliceerd. De ondertitel van dit boek geeft klip en klaar aan met welk oogmerk Kees Boele dit boek schreef, want, zo geeft hij met deze subtitel aan, we moeten: ‘Terug naar waar het echt om gaat’.
Dr. Kees Boele (1961) promoveerde  in de economie en de theologie. Sinds 1988 is hij bijna onafgebroken werkzaam in het hoger beroepsonderwijs, aanvankelijk als docent, en sinds 2004 als bestuurder. Momenteel is hij voorzitter van het college van bestuur van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Wij allen - jong en oud - worden overstelpt met informatie. Menigeen lijdt aan ‘infobesitas’. Met informatietechnologie proberen we dit te lijf te gaan, maar dat helpt niet echt. Het komt erop aan dat je kunt selecteren welke informatie voor jou echt belangrijk is. Daarvoor heb je ‘wijsheid’ nodig. Daarom moeten – volgens Kees Boele - onderwijsmensen weer gaan doen waar het ten principale in het onderwijs om gaat: ‘Onder-wijzen’, zodat jongeren wijzer worden. Dat kan echter alleen als leidinggevenden hun school echt schóól laten zijn, in plaats van een bedrijf. Niet de managementinformatie moet leidend zijn, maar wel de inhoud van het onderwijs, de passie van docenten en de atmosfeer.

Woord vooraf
Op 23 april 2015 woonde ik het Jaarcongres 2015 bij van de Vereniging Hogescholen. Daar nam ik deel aan de boeiende workshop van Kees Boele, met als thema: ‘Onderwijsheid en arbeidsmarkt; een klassiek-frisse blik’. Die workshop nodigde wel uit om zijn boek te gaan lezen, dus ik begon al spoedig na Vaderdag aan Kees Boele zijn ‘Woord vooraf’.
Zijn ruim 25-jarig dienstverband in het onderwijs bracht Kees Boele ertoe om met name voor bestuurders, docenten en ondersteuners in het onderwijs dit boek te schrijven met de volgende drie kernpunten:
  • Onderwijs moet gericht zijn op het verwerven van wijsheid, opdat wij jongeren helpen richting te vinden in de overweldigende hoeveelheid informatie en keuzemogelijkheden;
  • Het onderwijs wordt belemmerd om dit te doen;
  • Leidinggevenden in het onderwijs moeten daarom gaan sturen op de inhoud en op de ontwikkeling van een ‘kwaliteitscultuur’.

Hoofdstuk 1 - Het probleem: infobesitas
Studenten Anno 2015 zijn veelal snelle en flexibele beslissers; netwerkers, die minder gevoelig zijn voor macht, maar wel gevoelig voor gezag. Echter, het verstrikt raken in de talloze keuzemogelijkheden en alternatieven maakt hen verlammend besluiteloos en resulteert in onzekerheid. Hun multimediale leven in onze attentie- en beleveniseconomie leidt bovendien tot (een stoornis van) aandachtstekort. Uitingen van verveling, apathie, onverschilligheid en stress worden zichtbaar. Mentaalmoeheid wordt in ‘Social Media Stress’ zichtbaar, mede omdat de afstand tussen studie, werk en privé steeds kleiner wordt (overigens niet alleen bij jongeren). Door altijd maar online beschikbaar te zijn voor en bezig te zijn met je werk (studie) leven we inmiddels in de meest uitbuitende en manipulatieve werkcultuur sinds de Industriële Revolutie. De trouw van organisaties aan hun werkers (en andersom ook) is sterk afgenomen. En minder harmonieuze sociale verhoudingen leiden bij de mens altijd tot meer leed en minder geluk.
Het gevoel leeft dat het in je - en om je - misschien wel nooit meer rustig zal worden, en dat er een radicale verandering in de lucht hangt. Als inzicht en overzicht ontbreken, en als mensen een wenkend perspectief en een duidelijke richting missen, regeert de angst. Doordat bij jonge mensen de hersencommunicatie met het ‘emotionele brein’ nog niet geheel is ontwikkeld, nemen jongeren betrekkelijk veel risico’s en vertonen ze vaak impulsief gedrag in hun studie, werk en leven.
De constante honger, en dan het obsessief zoeken naar nieuwe informatie (bijvoorbeeld via Facebook, Twitter, etc.) wordt aangeduid als ‘Infobesitas’. In het onderwijs zouden we onszelf moeten afvragen of het alsmaar produceren en consumeren van enorme hoeveelheden informatie nog wel de doelen van ons onderwijs dient. Als docenten en studenten hoofd- en bijzaken niet meer kunnen onderscheiden, en als ze niet meer met aandacht, geduld en toewijding hun werk (kunnen) doen, leidt dat tot problemen.
Docenten moeten wijs zijn, om een filter op alle informatie te zetten, om tot de gewenste scherpte te komen, om daar te komen waar het echt om gaat in je leven en werken. Dit boek gaat over wat dat onderwijsinhoudelijk betekent, en wat de consequenties daarvan zijn voor management, bestuur en toezicht in het onderwijs.

Hoofdstuk 2 - De remedie: wijsheid
Het Griekse woord voor ‘wijsheid’ (sophia) betekent: kunstvaardigheid. Het Latijnse woord voor ‘wijsheid’ (sapientia) heeft te maken met: proeven, ruiken. Het Hebreeuwse woord voor ‘wijsheid’(chokma) betekent: stevigheid, vastheid. Een wijs mens zou dan bijvoorbeeld de kunst verstaan om goed in te schatten in welke richting (nieuwe) kennis zich moet ontwikkelen. Wijsheid bewijst zich in de praktijk. Wijze docenten geven goed onderwijs als ze de goede dingen onderwijzen en het irrelevante vermijden.

Wijsheid is meer dan kennis en informatie
Expliciete kennis (vastgelegd in procedures, formules, schema’s, handboeken, modellen) leidt niet per definitie tot een betere interpretatie van informatie, en dan ook niet tot een betere kwaliteit van besluitvorming. Impliciete kennis (verkregen door ervaring, oefening, gedrag, waarneming) is persoonlijke kennis. Maar met kennis alleen ben je er niet en kom je er niet.
Boele vindt het van groot belang dat het onderwijs gaat denken in termen van het opklimmen van informatie via kennis naar wijsheid. Als je leerlingen/studenten wijs maakt, hebben zij een filter waarmee ze alle gegevens, informatie en kennis die op hen afkomt, kunnen filteren. Daarmee genees je jongeren van hun infobesitas. Studenten leren dan niet om meer te weten, maar om beter te weten, en onderwijs hoeft studenten dan niet zozeer geleerd te maken, maar wel beter en wijs. Het is een oproep aan docenten om met studenten te werken aan inzicht, onderscheidingsvermogen en deugdzaamheid, om weer terug te gaan naar waar het echt om gaat in het onderwijs.

Hoofdstuk 3 – Van goed onderwijs word je wijs
In dit derde hoofdstuk geeft Kees Boele invulling aan de inhoudelijke betekenis van ‘wijsheid’; daarbij gebruik makend van de klassieke indeling in logica (hoofd), ethica (hart) en fysica (handen).

Logica
Belangrijke doelstelling van het (hoger) onderwijs is dat studenten logisch, zelfstandig, kritisch en creatief leren denken.
Erasmus maakte duidelijk dat menselijk geluk bestaat in goed onderwijs en een juiste opvoeding. Voor Pascal hebben opvoeding, werk en studie de vorming van kritisch vermogen tot doel, en de mens die het eigen ongelijk erkent - en daardoor op een eerder ingenomen standpunt terugkomt - geeft blijk van kracht en wijsheid.
Een goede basiskennis van het eigen vakgebied is daarentegen wel nodig, want creativiteit in denken en doen kan pas ontstaan als je je beweegt op de grenzen van en tussen verschillende vakgebieden. En je bent pas effectief als je je gedachten ook nog goed onder woorden kunt brengen. Scherp dus je oordeel, versterk je geheugen, breng de waarheid naar voren, en bevorder de welsprekendheid.

Ethica
Kees Boele vindt dat we in het hoger onderwijs het klassieke inzicht in het grote belang van ethiek moeten revitaliseren, omdat de praktijk waar de afgestudeerden terecht komen een moreel geladen praktijk is, en om dat wij qua intelligente vermogens en ook moreel gezien gebrekkige mensen zijn. We zouden studenten dus ook wel degelijk moreel moeten vormen.
Je morele verantwoordelijkheid moet je als mens nemen als je een situatie moet inschatten, bij het maken van afwegingen, bij het nemen van beslissingen, en bij het waarderen van mensen en hun woord & daad. Je bent dus – gegeven een bepaalde context - aanspreekbaar op bepaalde waarden & normen.
We hoeven niet zolang na te denken, om ons in de praktijk van verleden en heden te realiseren dat mensen morele kwaliteit minder belangrijk gaan vinden naarmate men meer waarde gaat hechten aan geld. Gruwelijke wreedheden en onverantwoord handelen liggen op de loer als de vermanende stem van de wijsheid in je ontbreekt. Ook scholen hebben in de rol van ‘karaktervormers’ dan ook een belangrijke opvoedende en onderwijzende taak in het ontwikkelen van eigenschappen die jonge mensen nu en later in staat stellen zich beschaafd en moreel te gedragen.

Fysica
In het begrip ‘fysica’ maakt Boele onderscheid tussen: het lichamelijke, het emotionele en het kunstzinnige.
Bij het jonge kind zou de lichamelijke opvoeding centraal moeten staan, en naarmate de jaren vorderen, en de geest zich meer begint te ontwikkelen, moet de intellectuele training intensiever worden. Daarbij tekent hij aan dat het huidige overwegend feminiene onderwijs voor jongens meer fysiek-emotionele uitdaging en hardere eisen behoeft. Op zoek dus naar een harmonische eenheid van temperament en intellect.
Gezonde en liefdevolle sociale verhoudingen maken mensen zowel gezonder als gelukkiger. Onderwijs moet dan ook leuk zijn. Een intensief contact tussen docent en student is essentieel voor een optimaal leerresultaat. De eerste stap tot kennis is de liefde tot de leermeester.
Ook (uitvoerende) kunstzinnige vorming is van belang in goed onderwijs. Lezen is van onschatbare betekenis. Vrijetijdslezen is een drijvende kracht achter geletterdheid en taalvaardigheid. Muziek draagt bij aan de gelijkmoedigheid en verfijning van het karakter, en aan groepsharmonie. Samenklank verblijdt ons, en muziek kan de diepste emotie tot uitdrukking brengen.

Gezagvolle docenten
Voor goed onderwijs zijn goede (wijze) onder-wijzers onontbeerlijk. Leerrendement is ook afhankelijk van hoe goed het onderwijs is aangeboden. Prestaties van docenten zijn van doorslaggevende betekenis voor de prestaties van studenten. Dat vraagt om gezagvolle docenten (autoriteit, afkomstig van het Latijnse ‘augere’ betekent ‘helpen groeien’), die een toonbeeld zijn van morele verhevenheid, en die intellectueel een autoriteit zijn, en die bovendien een bron van wijsheid zijn. Vooral ook de oudere docenten kunnen door hun beleid, gezag en inzicht grote taken verrichten als onder-wijzer. Een goede docent ‘wijst’ ten behoeve van kennisontwikkeling inhoudelijk in de goede richting, wijst op samenhang, en reikt de student perspectief aan.

Hoofdstuk 4 - Belemmeringen voor onderwijsheid
Jonge mensen moeten liefde tot wijsheid krijgen. Als we daartoe in het onderwijs weer terug willen naar waar het echt om gaat, als we weer gaan ‘onder-wijzen’, krijgen we te maken met enkele belemmeringen. In dit hoofdstuk beschrijft Kees Boele vijf belemmeringen die hij herkent:
  • De 1e belemmering is die van het Postmodernisme. Deze heersende filosofie wijst elke metafysische claim af en heeft een sterke oriëntatie op taal. Kees Boele wijst ‘het nieuwe leren’ (verantwoordelijk zijn voor je eigen leerproces in een ‘ontschoolde’ instelling) af, omdat jongeren moeten genezen van hun ‘infobesitas’ en van hun ‘kies-pijn’. Jongeren moeten weer ‘gewézen worden door ‘onder-wijzers’. Dus niet langer doorgaan met kennisconstructie (sociaal-constructivisme, alhoewel dat het voordeel heeft dat het studenten wel activeert), maar weer werken aan kennisoverdracht.
  • Postmoderne onderwijsfilosofie is volgens Kees Boele te bekritiseren met de volgende drie bezwaren (tegen het ‘nieuwe leren’):
a.       (Kennis)filosofisch bezwaar: Waar de postmodernen de mogelijkheid van zekere, objectieve kennis ontkennen, vraagt Kees Boele zich af of dat ontkennen wel houdbaar is. Extreem postmodernisme leidt door haar al te statisch werkelijkheidsbeeld immers tot een onwerkbare vorm van relativisme, die elke discussie doodslaat. Juist het meerdimensionale - zoals het verdiepende, het morele en het emotionele - ontsluit daarentegen nieuwe perspectieven.
b.      Empirisch bezwaar: Waar het ‘nieuwe leren’ nog empirisch bewijs over zijn effectiviteit ontbeert, is het traditionele leren (het instructivisme) wel als effectief gebleken. Waarom wordt dat instructivisme dan nog nauwelijks toegepast, en voert het nieuwe leren de boventoon?
c.       Pedagogisch bezwaar: Als jongeren die (on)bewust leiden aan infobesitas vragen om stabiliteit, structuur en richting, waarom maken scholen de studenten dan verantwoordelijk voor hun eigen leerproces, en waarom geven de scholen (in navolging van de hele samenleving) hen dan ook nog eens volop (keuze)vrijheid. Met hun kies-pijn verdubbel je zo de onzekerheid van jongeren en doe je hen onrecht. Scholen zouden juist de pedagogische relatie centraal moeten stellen, en een leerklimaat bewerkstelligen waarin (ook) context-onafhankelijke kennis wordt overgedragen. Onderwijs is niet neutraal; het veronderstelt een perspectief, een doel van de onderwijzer. Kees Boele verwijst ook naar het gedachtegoed van professor-auteur Gert Biesta, die als doelen van het onderwijs noemt: Kwalificatie, Socialisatie en Persoonsvorming.  Scholen waarin de ‘leefwereld’ een ‘systeemwereld’ is, noemt Kees Boele ‘verdraaide’ scholen. Scholen zouden daarentegen 3 soorten kapitaal moeten aankweken, zijnde: economisch kapitaal (Ausbildung), Sociaal kapitaal en Geestelijk kapitaal (Bildung). Het bredere vakkenaanbod, de beroepspraktijkvorming en de algemene vorming moeten weer meer aandacht krijgen. Er is al weer behoefte aan een ‘groot verhaal’, en aan mensen die moreel leiderschap laten zien. Pas nadat scholen hebben besproken en besloten waartoe zij dienen, mogen ze gaan spreken over beleid, bestuur en organisatie.

  • De 2e belemmering is die van het Informatieverwerkend denkmodel.
  • De 3e belemmering is die van de Informalisering, die geweld doet aan de autoriteit van de docent en aan de welsprekendheid. In onze samenleving zijn idealen nog maar nauwelijks met ouderdom verbonden. De gezagvolle voorbeeldwerking van ouders maakt een neergang door. Docenten passen zich te gemakkelijk aan hun studenten aan door hun taalgebruik, kleding en omgangsvormen; en ze roepen daarmee niet meer automatisch respect op. Door verkleutering en infantilisering (bijvoorbeeld edutainment) loopt ook het onderwijs gevaar. En dat gaat maar door, terwijl we weten dat jongeren wel degelijk gevoelig zijn voor gezag dat is gebaseerd op kennis en wijsheid (ouderdom). Wijding, waardigheid en stijl vragen om een andere cultuur.
  • De 4e belemmering is die van het Onderzoeksideaal. Hoger onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plaatsen voor kennisoverdracht en voor de verkenning van de zin en het mysterie van het leven, gericht op karaktervorming. Een al te zeer opgaan in het onderzoeksideaal zou de kwaliteit van de opleiding en van het vormingsaspect van de student in de weg kunnen staan.
  • De 5e belemmering is die van het Bedrijfsmatige denken. Eendimensionale prestatienormen werken verstikkend. Ze zorgen voor een forse aanslag op de eigenwaarde van jongeren, die hier niet aan kunnen voldoen. En in goed onderwijs stijgt de kwaliteit als de productiviteit (bijvoorbeeld van een docent) daalt. Het publieke onderwijs heeft een wettelijke taak. In het onderwijs gaat het vooral ook om de betekenis van de docent. In het HBO zou het moeten gaan om waarden & normen, om zin & betekenis en meer om gezag dan om macht. Secularisatie en ontzuiling in het onderwijs leidde tot een vorm van ontzieling. In het HBO zou de nadruk veel meer moeten komen te liggen op de inhoud, op de persoon, op aandacht, op betekenis, op kwaliteit, op de lange termijn, en op gezag.
 
Waarschuwing tegen verenging van het onderwijs
Kees Boele waarschuwt onderwijsinstellingen voor de volgende drievoudige verenging van het onderwijs:
  • 1.       Waar de bijdrage aan de economische groei (van bijvoorbeeld de zogenoemde ‘topsectoren’) de maatstaf wordt voor relevant onderwijs.
  • 2.       Waar de inhoud van het onderwijs/onderwijzen zich verengt tot ‘opleiden’ (kwalificeren op kennis en vaardigheden) van professionals voor de arbeidsmarkt, ten koste van opvoeding, socialiseren en ontwikkeling/vorming voor het leven (de menselijke factor).
  • 3.       Waar het onderwijs (evidence based) focust op meetbare resultaten. Als dit meten doorschiet, zorgt dat voor schadelijke gevolgen. Als meting en meetbaarheid bepalen wat kwaliteit is, telt het niet-meetbare niet langer mee, en wordt het in de school ijzingwekkend stil over wat ons hart echt raakt, over wat echt belangrijk voor ons is, zoals: liefdevol onderwijs. De Belgische arts en theoloog Mark Desmet zei het zo: “We zijn geëvolueerd van evidentie naar te leveren evidence.”

Boele constateert dat deze drie vormen van verenging ertoe leiden dat de gangbare stijl van (heersende) leidinggevenden als ‘beheersmatig’ kan worden beschouwd. Hij ziet daarentegen dat beslissingen op scholen het beste worden uitgevoerd als de uitvoerenden die beslissingen zelf hebben genomen. Hun leidinggevende moet er daarom voor zorgen dat die uitvoerenden de besluiten nemen.
  • -          Er bestaat een essentieel onderscheid tussen ‘resultaten’ (wat je kunt tellen, wat meetbaar is), en ‘effecten’ (wat merkbaar is, waar je over kunt ver-tellen). De merkbare dingen zijn doorgaans belangrijker dan de meetbare.
  • -          Wij waarderen in het onderwijs wat we meten, in plaats van andersom.
  • -          Als je kwaliteit meetbaar maakt, dan wordt het uiteindelijk kwantiteit.
  • -          Onderzoek in de zorgsector illustreerde dat het optuigen van een uitvoerig kwaliteitszorgsysteem in een institutie niet per definitie effect heeft op de kwaliteit van het primaire proces. Dat zou ook wel eens voor het onderwijs kunnen gelden.

Hoofdstuk 5 - Appèl op leidinggevenden
Als je het bederf van het onderwijs wilt tegengaan, moet je de meeste zorg besteden aan de docenten. Omdat hun leidinggevenden de belemmeringen voor goed onderwijs weg moeten nemen, doet Kees Boele in dit laatste hoofdstuk een appèl op de leidinggevenden. Leidinggevenden dienen docenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid, maar zij moeten docenten ook ontzorgen, door van alles voor hen te regelen. Leidinggevenden moeten sturen op een ‘kwaliteitscultuur’, met vooral aandacht voor:
  • 1.       Een collectieve, inhoudelijke ambitie: die tot stand dient te komen in een participatief proces (coalities, platforms, netwerken) met leidinggevende, docenten, onderzoekers. studenten, werkgevers en andere belanghebbenden, want de collectieve wijsheid van een groep is altijd groter dan die van de leider. In het onderwijs zijn niet de middelen, maar goede mensen en hun kennis schaars. Belangrijke innovaties komen tot stand door gebruikmaking van bijdragen en ideeën van anderen. Dergelijke professionele leergemeenschappen (je leert het meeste van elkaar in je eigen organisatie) bevorderen ook de gemeenschapszin. Leidinggevenden die moeilijk kritiek van anderen kunnen hanteren, vergeten wel eens dat zonder dwarsliggers een recht spoor ondenkbaar is. Leidinggevenden moeten goed kunnen reflecteren op het eigen handelen, ze moeten zorgen voor een professionele cultuur, en ze moeten de verwachtingen van alle belanghebbenden kunnen vertalen. Om inhoud leidend te laten zijn, moet je sturen op het ondersteunende karakter van systemen, protocollen en procedures. Als een school geen leidend idee (eigenwijsheid qua koers en richting) heeft, wordt zij een speelbal van management hypes. Scherpe en collectieve inhoudelijke ambities helpen je om nieuwe ideeën snel op waarde te schatten. Bij alle beleidsvorming zou je steeds weer de vraag moeten stellen of het doel van het onderwijs ermee wordt gediend. Management en bestuurders in het onderwijs moeten intrinsiek zijn gemotiveerd en verbonden zijn met de inhoudelijke kant van het onderwijs en met het docentenvak. Eenvoud is het stempel van ieder die zijn doel bereikt. Als je systematisch werkt, hoeft ‘Burning the midnight oil’ (’s avonds ook nog werken) zelfs in drukke tijden niet voor te komen.
  • 2.       Professionele zelfstandigheid en verantwoordelijkheid: zijn beide ingrediënten voor een kwaliteitscultuur. Zelfstandigheid (is wat anders dan solistisch werken) verwijst zowel naar de regelmogelijkheid (met vrijheidsgraden) als naar de capaciteiten van de docent. Het kernmoment van wetenschappelijke creativiteit is niet afdwingbaar, kan niet worden gepland, en ontsnapt aan iedere controle. Verantwoordelijkheid nemen als docent betekent dat je je administratie op orde hebt, dat je je aan de wet houdt, en dat je een bepaalde moraal hanteert. Een goede school kent een begrensde autonomie en een morele orde, die berust op een kern van overgedragen, gedeelde waarden. Een leidinggevende die alles wil regelen, veroorzaakt chaos, want uitputtend ordenen leidt tot chaos. Platte organisaties helpen niet; medewerkers luisteren beter naar hun directe leidinggevende dan naar het bestuur; hiërarchie leidt niet tot lagere overheadkosten, maar discipline heb je daarentegen wel nodig. Kenniswerkers zijn niet te managen door het opleggen van regels en procedures, of door het toepassen van informatiesystemen. Pas als de leidinggevende vertrouwen heeft en geeft in de docent, neemt hij/zij diens verantwoordelijkheid. In een professionele organisatie geef je leiding door de (participatief vastgestelde) doelstellingen te vertalen naar haalbare en uitdagende teamresultaten, die zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de persoonlijke doelen van de teamleden. Docenten moeten zichzelf disciplineren middels het onderhouden van een deugdelijke kwaliteitscyclus, en docenten(teams) dienen zich altijd te (willen) verantwoorden over wat ze doen.
  • 3.       Een veilige en inspirerende sfeer: waarin je successen viert, elkaar waardeert en benoemt wat goed/mooi is; waar je over je fouten kunt praten (ter lering) en kunt zeggen wat je dwars zit. In die sfeer kan een collectieve inhoudelijke ambitie tot stand komen. Een goede leidinggevende inspireert, is gezaghebbend, waardeert wat goed en mooi is, heeft lief en schenkt aandacht, toont respect en is zichtbaar. De goede leider toont belangstelling (ook voor de belangen, de behoeften en de kleine problemen van individuele medewerkers) en gaat verbindingen aan. Daarnaast moet een leidinggevende veel en open communiceren, goed luisteren (met de kwaliteit van gedachten en argumenten voorop) naar het personeel; en het personeel horen, begrijpen en serieus nemen. De leidinggevende moet - naast aandacht voor inhoud en procedures – vooral ook aandacht geven aan processen.

Governance
Onderwijscultuur’ wordt door de Onderwijsraad gedefinieerd als ‘het creëren en in stand houden van een systeem van (ver)deling van bevoegdheden, dat het professioneel-bestuurlijk handelen in onderwijsinstellingen waarborgt’. Belangrijke elementen van een onderwijscultuur zijn: inhoud, zelfstandigheid en sfeer.
Juist ook in het onderwijs hebben we geleerd dat het door middel van codering en protocollering alsmaar stapelen van toezicht om onder andere de volgende redenen niet werkt:
  • 1.       Geen enkele code, geen enkel protocol kan alle gevallen in het onderwijs afdekken.
  • 2.       De grote hoeveelheid codes en regels zijn voor bestuurders niet te hanteren. Een fout(je) is zo gemaakt, en dat leidt al snel tot verscherpt toezicht, en toezicht op toezicht. Inspecteurs spreken elkaar ook regelmatig tegen.
  • 3.       Mensen (ook in het onderwijs) zijn te allen tijde gebrekkig, zowel intellectueel als moreel. Verscherpt toezicht leidt niet per definitie tot integer en foutloos werken; het ondermijnt zelfs het geweten en de eigen verantwoordelijkheid. Verzwaarde administratieve last en verantwoordingslast bevordert (ook elders) ontduikgedrag en/of ander onwenselijk gedrag. Een overmaat aan regels leidt tot uitholling van professioneel handelen. Regels maken controle wel gemakkelijker, maar ze helpen niet echt.
  • 4.       De uitdijende protocollen en procedures dempen de organische kwaliteit. Governance is vaak gebaseerd op wantrouwen. Wantrouwen maakt nerveus, onzeker, risicomijdend en bang. Wat wel goed werkt:
  • - genadig omgaan met gebrokenheid en feilbaarheid;
  • - het verlangen om dienstbaar te zijn, omdat je beseft dat jouw geluk uiteindelijk verborgen ligt in dat van anderen.

De rechtsvorm speelt ons parten
Kees Boele plaatst ook vraagtekens bij de rechtsvorm van hogescholen. Onderwijsinstellingen gaan van oudsher uit van verenigingen, de meest democratische rechtsvorm, vooral vanwege de verenigingsdemocratie. Momenteel gaan scholen meestal uit van stichtingen, de minst democratische rechtsvorm, die veel minder waarborgen voor interne verantwoording en transparantie kent dan de vereniging.

Naar Professionals Governance
We zouden moeten opschuiven van ‘aansprakelijk zijn voor’ naar ‘aanspreekbaar zijn op’. De verantwoordelijkheid moet meer komen te liggen bij de professional, bij de docent. Die onderwijsprofessional heeft namelijk de sleutel in handen voor een goede reputatie van de school. Daarmee schuiven we op naar zogenoemd ‘professionals governance’. Binnen een hogeschool zou dan de verantwoordelijkheid voor het onderwijs tot een hoogtepunt kunnen komen in de Examencommissie.
Dergelijk ‘meesterschap’ wordt in de onderwijspraktijk vooral ontwikkeld door te delibereren en door te reflecteren met anderen. Beroepsverenigingen van docenten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het (door)ontwikkelen en behouden van competente leraren.

Als je geen liefde hebt voor anderen, beteken je niets
Volgens de Nederlandse staatsman Thorbecke (in 1863) is het de taak van een directeur in het onderwijs dat hij/zij zorgt voor ‘den samenhang en geregelden gang van het geheel; hij moet als de ziel der school zijn’.
Hiertoe introduceert Kees Boele het begrip ‘liefde’, refererend aan de apostel Paulus: “had ik de liefde niet, ik zou niets zijn’.
Bestuurders en toezichthouders in het onderwijs zouden vooral moeten spreken over de doelen van de onderwijsinstelling en over de waarden van waaruit zij werken. Besturen en toezichthouden is volgens Boele een vorm van liefde; liefde voor je school, liefde voor alle studenten, liefde voor al je collega’s.
Dat doet me overigens denken aan een – hier ook veelzeggend - liedje dat wij vroeger met onze kinderen veel zongen, dat begint met: Als je geen liefde hebt voor elkaar, vallen je dromen in duigen, leef je buiten Gods gloria”.

Wijzen op de componist
In zijn slothoofdstuk geeft Kees Boele het goede voorbeeld door zelf ten finale voor de dag te komen met de achtergrond van zijn keuzes in onderwijs, wijsheid en onderwijsheid. Daarbij verwijst hij naar het begrip ‘Philosophia Christi’, van Erasmus (1516).
Als Boele in de slotalinea van zijn boek schrijft dat ook de ‘onderwijskwaliteitscultuur’ altijd gericht moet zijn op een ideaal dat meer is dan dat van een individu of van de gemeenschap, en hij daaraan voorafgaand aangeeft dat in de muziek niet de muzikant en ook niet de orkestmeester, maar wel de componist de belangrijkste figuur is, dan lijkt het mij wel duidelijk dat Kees Boele hier tot slot op lenige wijze - ook voor wat betreft ‘onderwijsheid’ - als orkestmeester wijst op de componist.
Begrijpt u wat u leest?

Geen opmerkingen: