maandag 5 maart 2012

Afsluiting Leergang Onderwijskwaliteit en Accreditatie


4e sessie van de leergang Onderwijskwaliteit en Accreditatie
Maandag 5 maart 2012

Vierde sessie
In Utrecht woon ik vandaag samen met een collega van de afdeling Quality Assurance van het Corporate Office van Stenden Hogeschool de vierde, afsluitende bijeenkomst bij van de vierdaagse leergang ‘Onderwijskwaliteit en Accreditatie’, die in het eerste kwartaal van dit kalenderjaar wordt aangeboden door het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. In de eerste sessie stond de Wetgeving inzake Accreditatie centraal, in de tweede sessie de Kritische Reflectie voor een visitatie en in de derde sessie de Samenwerkende Professionals in een kennisorganisatie. De afsluitende bijeenkomst van vandaag is bedoeld om te komen tot een meer integratieve benadering van de afzonderlijke thema’s van de voorgaande drie sessies.

Topics
Ter voorbereiding op deze sessie van vandaag is aan ons als cursisten door de SBO-leergang-coördinator Mathieu Moons gevraagd een vijfminuten-presentatie voor te bereiden, waarin we kort reflecteren op hetgeen we in de voorgaande drie sessies hebben gedaan. Met die presentaties beginnen we vandaag de bijeenkomst. Alle deelnemers  presenteren kort en op eigen wijze wat in de voorgaande sessie is gedaan en geleerd, waarbij ook ruimte is om de leergang te beoordelen en/of aan te geven wat je aan de leergang hebt gehad en/of welke vragen of welke kwesties vanuit je eigen werkpraktijk nog resteren. Enkele zaken die in deze 5minuten-presentaties aan de orde komen, zijn bijvoorbeeld:
  • Als kwaliteitszorg teveel een hobby is geworden van het management, laten we dan proberen om de kwaliteitszorg van het onderwijs weer op opleidingsnivo te krijgen.
  • Na zoveel jaren gewerkt te hebben met het vorige accreditatiestelsel kan het toch niet zo zijn dat het nivo en de toetsing van opleidingen in het hoger onderwijs onder de maat is, en als het zo is dat die mening wel een onderdeel is geworden van de actuele angstcultuur, dan moeten instellingen voor hoger onderwijs die angstcultuur nu zelf doorbreken.
  • Als docent vraag je je af welke werkprocessen je nu allemaal moet vastleggen en hoe je jezelf zover krijgt dat je dat ook gaat zien als iets van jezelf.
  • Het is leuk om een visitatiecommissie te overtuigen van de kwaliteit van je opleiding, maar durf daarbij vooral ook eerlijk te zijn.
  • Naarmate de docenten die afkomstig zijn uit de beroepspraktijk langer docent zijn, zie je bij hen een toename aan onderwijservaring, maar daar staat dan wel een afname van contact met het werkveld tegenover.
Spanning
Als alle vijfminuten-presentaties zijn geweest, maken we een nieuwe ronde, waarbij alle cursisten aangeven wat hen in de presentatie van één van de medecursisten is opgevallen of waar men een vraag of een opmerking bij wil plaatsen. Na een korte pauze krijgen dan de drie aanwezige docenten van de vorige drie bijeenkomsten de gelegenheid om ook kort te reageren op wat ze in het programmadeel vóór de pauze van ons hebben gehoord. Docenten Peter Kwikkers, Pieter Mostert en Paul van Deursen komen ieder tot een reactie vanuit hun eigen expertise, rondom de vier door hen geformuleerde vier items: low trust, stelsel, vastleggen en eerlijk. Genoemd wordt bijvoorbeeld dat er spanning bestaat tussen:
  • Enerzijds Interne Kwaliteitszorg (audits) en anderzijds Externe Kwaliteitszorg (inspectie en NVAO);
  • Enerzijds Verbeteren (overtuigen) en anderzijds Beoordelen (bewijzen);
  • Enerzijds Interne Kwaliteitszorg en anderzijds Verbeteren;
  • Enerzijds Externe Kwaliteitszorg en anderzijds Beoordelen.
Bovenstaande spanning leidt ertoe dat het hoger onderwijs steeds meer verkrampt. We zijn er niet over uit of die spanning op afzienbare termijn zal afnemen, of wellicht nog erger wordt. Het zou kunnen zijn dat de ‘ellende’ (want zo werd het genoemd) nog groter wordt als door de invoering van de ‘overheidsbekostiging op excellente kwaliteit van het hoger onderwijs’ de bestuurlijke druk in en op het onderwijs nog hoger wordt.

Werkprocesbeschrijving
Een ander item waarover in deze bijeenkomst wordt gesproken, is het vastleggen van bijvoorbeeld werkprocessen. Veel in het hoger onderwijs is niet vastgelegd. 
  • Nog weinig kom je bijvoorbeeld opdrachtbeschrijvingen tegen van werkopdrachten waarmee docenten in onder andere onderwijsontwikkeling aan de slag gaan.
  • Veel docenten hanteren een eigen lijst van inlevercriteria van opdrachten, terwijl je er ook voor zou kunnen kiezen om als opleiding één set inlevervoorwaarden voor opdrachten te produceren.
  • Handleidingen voor studenten zijn vaak wel beschikbaar, maar waar zijn de handleidingen voor docenten?
Dat er nog meer op schrift kan worden vastgelegd in het hoger onderwijs, is duidelijk, maar waar ligt de grens van wat al dan niet tenminste moet worden vastgelegd?

“Weg met Prince II-modellen”, wordt geponeerd. Die zijn veel te gedetailleerd voor het onderwijs. Processen moeten op hoofdlijnen wèl worden beschreven. Binnen die beschreven werkprocessen moeten docenten dan hun professionele ruimte pakken. Je moet wel proberen om protocollen op schrift te zetten; niet te gedetailleerd, maar je moet wel netjes de dingen vastleggen.

Gespreksitems

Na een korte pauze resteert nog een groot aantal zaken die onze aandacht vragen in deze leergang. Een aantal zaken die vandaag nog de revue passeren, zijn bijvoorbeeld:
  • Wàt moeten we doen en hóe moeten we het realiseren dat het eigenaarschap van diverse zaken weer terug wordt gegeven aan wie de ware eigenaar zijn van die zaak;
  • Hoe borgen we in de volle breedte de kwaliteit van onderwijsactiviteiten die studenten buiten de hogeschool verrichten, bijvoorbeeld bij een stage of bij een studentenuitwisseling met een buitenlandse hogeschool of universiteit;
  • Wanneer is sprake van ‘High Trust’ en ‘Low Trust’, en hoe ga je daar in die situatie mee om?
  • Hoe voldoe je toch aan de ‘Body of Skills and Knowledge’ van de specifieke opleiding waarin de student afstudeert, als je het gegeven onderwijs vergaand hebt gedifferentieerd, tot soms op individueel studentnivo?
Gestapelde subjectiviteit
De laatste kwestie die we bespreken, betreft de hiërarchisch opeenvolgende vereisten die in het hoger onderwijs gelden voor wat betreft de kwaliteit waaraan het hoger onderwijs moet voldoen. Zo moet  het hoger onderwijs tenminste voldoen aan het gestelde in de ‘Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek’ (WHW). Op grond van de inhoud van die Wet en daarbij uitgaande van wat nationaal en internationaal geldt als kwalitatief goed hoger onderwijs, hanteert de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) haar NVAO-beoordelingskaders bij het beoordelen van instellingen en bij het accrediteren van opleidingen in het hoger onderwijs. De in het Nederlandse hoger onderwijs nog steeds functionerende Visiterende en Beoordelende Instanties (VBI) beoordelen de kwaliteit van de gevisiteerde opleidingen op grond van hun operationaliseringskaders, die zijn afgeleid van die NVAO-beoordelingskaders. En vervolgens gaan visitatiecommissieleden op grond van hun eigen referentiekaders op hun beurt nog weer aan de slag met hun eigen uitwerking van die operationaliseringskaders van de VBI’s. Zo stapelen de diverse opvattingen over kwaliteit van hoger onderwijs zich op en hebben opleidingen van hogescholen en universiteiten zich tot die  (hier en nu zo genoemde) ‘gestapelde subjectiviteit’ te verhouden, om uiteindelijk weer voor accreditatie in aanmerking te komen.

Bestuurlijk overleg

En als dat dan in een kritische context leidt tot onenigheid tussen twee of meer van bovenstaande partijen, kun je het maar beter niet op een juridische zaak laten aankomen, want uiteindelijk zal de rechter de gang van zaken slechts marginaal toetsen. Dan kun je beter als hogeschool een stap eerder in zogenoemd Bestuurlijk Overleg treden met de NVAO, om te bespreken op welke gronden de NVAO bijvoorbeeld in redelijkheid tot een goed oordeel heeft kunnen komen. En nog veel beter is het om in het stadium daarvóór met de visitatiecommissie het gesprek aan te gaan om te bespreken welke beoordelingscriteria visitatiepanelleden hebben aangelegd om tot een kwaliteitsoordeel over de opleiding te komen. Als dat niet meer kan op de visitatiedag zelf, zal dat in de fase moeten waarin het visitatierapport door de visitatiecommissie wordt geschreven. In zo’n geval zou het wel eens aanbeveling kunnen verdienen om in die fase een onafhankelijke derde partij in de onderhandelingen te betrekken, om neutraal in beeld te krijgen waar partijen elkaar beter zouden kunnen gaan verstaan inzake het geconstateerde verschil in visie en inzicht.

Geen opmerkingen: